In 2010 is het Ruhrgebied, met de stad Essen als trekker, culturele hoofdstad van Europa. Maar ook nu is er al veel te zien, ook al worden sommige musea nog verbouwd om zo nog mooier voor de dag te komen. De Zollverein is het bepalende beeldmerk van de industriecultuur. Een kolenmijn waarvoor in 1932 een prachtig modernistisch complex werd neergezet en dat in tegenstelling tot de stad Essen de oorlog onbeschadigd is doorgekomen. De diagonale lijnen herinneren aan de Van Nelle fabriek, maar de schaal is hier groter. Het complex is al voor een groot deel opgeknapt en opnieuw in gebruik genomen, maar tegelijkertijd heerst er ook stilte en ruimte en soms desolaatheid. Dat is nog sterker bij de even verderop staande cokesfabriek, hoewel daar bijna frivool ook een klein zwembad in is gemaakt. In de zon en in het avondlicht wisselen de schoorstenen, de ketels, de persen en de roest elkaar af. De industriekultuur is in het Ruhrgebied dichterbij en tastbaarder dan in Rotterdam; misschien kan er voor het RDM-terrein op Heijplaat nog inspiratie worden opgedaan.
Maar er is meer dan industriekultuur; de Ruhrtrienale moest nog beginnen, maar te zien is er al veel. Museum Folkwang in Essen wordt vernieuwd, maar toont de hoogtepunten van de collectie in Villa Hügel. Villa Hügel is het zelf ontworpen landgoed van de familie Krupp (staal, kanonnen, dwangarbeid en een veroordeling tijdens de Nürnbergse processen die in de tentoonstelling over de geschiedenis van Krupp wordt toegelicht). De collectie telt vele hoogtepunten met Gaugain, Van Gogh, Picasso, Mondriaan en vele anderen. Een prachtige verrassing vond ik het schilderij Ecce Homo van Honoré Daumier uit 1851 dat in grijs een door de menigte bespotte Christus toont; een heel krachtig werk dat je direct raakt.
Raken doet het Ruhrgebied je sowieso. Het verleden blijft er tastbaar en krijgt tegelijkertijd een nieuwe plaats.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten